34641 |
kruiwagenberrie |
boom:
bǫu̯m (Q101p Valkenburg)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
34639 |
kruiwagenwiel |
rullen:
rø̜lǝ (Q101p Valkenburg)
|
Wiel van de kruiwagen. In dit lemma zijn alleen de specifieke benamingen opgenomen. Die blijken alleen in het zuidoosten van Limburg sporadisch voor te komen. De meer algemene benamingen zijn opgenomen in het lemma wiel. [N 18, 99 + add; JG 1b; JG 1d; A 2, 60; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
schurgskarhelp:
šø̜rxskarhɛlǝp (Q101p Valkenburg)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
33179 |
kruk, aardappelpoter |
aardappelpin:
[aardappel]pen (Q101p Valkenburg)
|
Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12]
I-5
|
17749 |
krullen |
krullen:
krolle (Q101p Valkenburg),
schaafspaan:
Schaafkrullen.
schaafschpièèn (Q101p Valkenburg)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kruchelen:
kruchele (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
kröchele (Q101p Valkenburg)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || kuchen [SGV (1914)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
køt (Q101p Valkenburg),
kø̜t (Q101p Valkenburg)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
eine koef (Q101p Valkenburg),
koef (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
kōēf (Q101p Valkenburg)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifleeuwerik:
koefleeuwerik (Q101p Valkenburg)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (Q101p Valkenburg),
kȳkǝz (Q101p Valkenburg),
kuikje:
kykskǝ (Q101p Valkenburg)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|