25735 |
laten trekken |
versokkeren:
vǝrsǫkǝrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38]
II-2
|
23752 |
laten wijden |
inwijden:
inwieje (Q101p Valkenburg),
inzegenen:
inzaegene (Q101p Valkenburg),
laten wijden:
laote wieje (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
laten zegenen:
laote zaegene (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
veldzegen:
veldzaege (Q101p Valkenburg)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
laf (weer):
laf (Q101p Valkenburg),
lauw (weer):
louw (Q101p Valkenburg)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
leven maken:
lêve make (Q101p Valkenburg)
|
lawaai maken [SGV (1914)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
lawaai:
lawej (Q101p Valkenburg),
spektakel:
sjpektakel (Q101p Valkenburg)
|
lawaai [SGV (1914)]
III-4-4
|
18356 |
lederen pantoffel |
pantoffel:
pentoefele (Q101p Valkenburg)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouder:
geer loptnog good veur eemes van euren
awer (Q101p Valkenburg)
|
U loopt nog flink voor iemand van uw leeftijd. [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
loos:
loas (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
loues noot (Q101p Valkenburg)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] || loze noot [ZND 30 (1939)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
lèg (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
lèèg (Q101p Valkenburg),
lêg (Q101p Valkenburg),
lêêg (Q101p Valkenburg)
|
leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lêgluiper (Q101p Valkenburg),
ook materiaal znd 30, 4
lèglupər (Q101p Valkenburg),
niksnutser:
niksnutser (Q101p Valkenburg),
niksnutter:
niksnutter (Q101p Valkenburg)
|
deugniet; leegloper || leeglooper [SGV (1914)] || leegloper [ZND 01 (1922)] || leegloper, deugniet
III-1-4
|