30091 |
muur |
muur:
mūr (Q101p Valkenburg)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flier:
-
fleer (Q101p Valkenburg),
flieren (Q101p Valkenburg),
cheiranthus cheiri
fleer (Q101p Valkenburg),
muurbloem:
-
moerbloom (Q101p Valkenburg),
stokflier:
-
schtokfleer (Q101p Valkenburg),
violier:
-
violier (Q101p Valkenburg)
|
muurbloem [DC 17 (1949)] || vlierbloem, muurbloem
III-4-3
|
23492 |
muurkapelletje |
heiligenkastje:
hèllige keske (Q101p Valkenburg),
heiligennis:
hèllige nies (Q101p Valkenburg)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22751 |
muziek |
muziek:
meziek (Q101p Valkenburg)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (Q101p Valkenburg)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (Q101p Valkenburg)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (Q101p Valkenburg)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nię (Q101p Valkenburg),
nięjǝ (Q101p Valkenburg),
niǝ (Q101p Valkenburg),
nē̜ǝ (Q101p Valkenburg),
nęǝ (Q101p Valkenburg),
nīǝ (Q101p Valkenburg),
nɛjǝ (Q101p Valkenburg)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28736 |
naailes |
naailes:
nięlęs (Q101p Valkenburg)
|
Onderricht in naaien. Men kan privé naailes nemen of in cursus- of schoolverband. [N 62, 1f]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
niērš (Q101p Valkenburg)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|