17991 |
pijn |
pijn:
pien (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
pin (Q101p Valkenburg),
wee:
(wièè) (Q101p Valkenburg)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
achteronderbeen:
axtǝrondǝrbęi̯n (Q101p Valkenburg),
onderbeen:
ondǝrbęi̯n (Q101p Valkenburg),
pijp:
pip (Q101p Valkenburg)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (Q101p Valkenburg)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
slag:
šlāx (Q101p Valkenburg),
snid:
šnēt (Q101p Valkenburg)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pielaer (Q101p Valkenburg)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
bijenmeesje:
biejemeiske (Q101p Valkenburg),
blauwmusje:
blaumutschke (Q101p Valkenburg)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q101p Valkenburg),
pink (Q101p Valkenburg)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
onslievevrouwebedstro:
-
oos leve vrouwe bedstru (Q101p Valkenburg),
oose leeve vrouw bedstroo (Q101p Valkenburg),
of: oos leve vrouwe bedstru
oos leve vrouwe bedstaat (Q101p Valkenburg),
sjle = OL
sjlevrouwebèdstruë (Q101p Valkenburg),
onzelievevrouwebedstruu:
slevrǫu̯ǝbɛtstry (Q101p Valkenburg),
ōslēvǝvrǫu̯ǝbɛtstry (Q101p Valkenburg)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pingstere (Q101p Valkenburg),
Pinkstere (Q101p Valkenburg)
|
Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikstokken:
pikstök (Q101p Valkenburg)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|