21652 |
roeper |
veilingmeester:
de veilingmeister (Q101p Valkenburg)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
reuping (Q101p Valkenburg)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19976 |
roepnaam van de hond |
zoek:
soekske
soek (Q101p Valkenburg)
|
kinderwoord ve hond
III-2-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
lemmen:
lęmǝ (Q101p Valkenburg),
met:
mɛt (Q101p Valkenburg),
met, met, met:
mɛt, mɛt, mɛt (Q101p Valkenburg),
mettetje:
mɛtǝkǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
lemmen:
lęmǝ (Q101p Valkenburg),
mettetje:
mɛtǝkǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (Q101p Valkenburg)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
25729 |
roerkuip |
roerkuip:
rø̄rkūp (Q101p Valkenburg)
|
De kuip waarin het beslag geroerd wordt. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslagkuip'', beslaan'' en ''roeren''. [N 35, 28; monogr.]
II-2
|
25730 |
roerspaan |
roerder:
rø̄rdǝr (Q101p Valkenburg),
roerspaan:
rø̄ršpān (Q101p Valkenburg)
|
Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.]
II-2
|
25731 |
roerwerk |
propeller:
propɛlǝr (Q101p Valkenburg)
|
Het toestel waarmee water en moutmeel worden gemengd. Dit toestel bevindt zich doorgaans in de beslagketel en bestaat uit een as, de ''roerstok'', die loodrecht gehouden wordt door de ''roerbalk'', waar hij recht doorheen loopt, en uit verticale assen, de ''roerijzers'' waaraan (roer)werkmessen of roervinnen zitten. Het hele roerwerk wordt door een roerwieltje om de wentelas in beweging gebracht (Claessen, pag. 2. 18). Het gedeelte dat voor het mengen van het beslag zorgt, noemt men in Q 95 "haspel", soms verbasterd tot "raspel" (Q 99). Zie ook het lemma ''roerwerkmessen''. [N 35, 32b; monogr.]
II-2
|