19315 |
slordig |
slordig:
sjlordig (Q101p Valkenburg)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29019 |
slordig, verkeerd naaien |
broddelen:
brodǝlǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|
19894 |
slot |
slot:
šlǭt (Q101p Valkenburg)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
kransje:
krenske (Q101p Valkenburg)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
piezelen:
bizzele (Q101p Valkenburg),
sluik haar:
schloek hoar (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
smelen:
wordt ook van gras gezegd
sjmeele (Q101p Valkenburg)
|
haar [DC 01 (1931)] || recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (Q101p Valkenburg),
hazenslaap hebben:
haazeschlaop höbbe (Q101p Valkenburg),
knikkebollen:
knikkebolle (Q101p Valkenburg)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sjlūūpe (Q101p Valkenburg)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26349 |
sluiswerk |
erk:
ɛrǝk (Q101p Valkenburg)
|
Het hele sluisgestel, bestaande uit verticale stijlen, balken en sluizen, dat het water vōōr het rad moet tegenhouden. Zie ook afb. 67. Volgens Vanderspickken (pag. 75) heeft het woordtype voorslag in P 50, P 51, P 53, P 56, P 58 en Q 77 een engere betekenis: ø̄datgene wat vōōr de sluizen ligt, meer bepaald de sluisbrug.ø̄ Vgl. ook het lemma ɛsluisbrugɛ.' [Vds 33; Jan 30; Coe 19; Grof 51; monogr.]
II-3
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (Q101p Valkenburg)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20168 |
sluitspeld |
toespang:
toesjpang (Q101p Valkenburg)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)]
III-2-2
|