e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwx sneeuw: chniay (Valkenburg), schneej (Valkenburg, ... ), schneeuw (Valkenburg), schnei (Valkenburg), schnie (Valkenburg), schniè (Valkenburg), schnièè (Valkenburg, ... ), schnèi (Valkenburg), sjniè (Valkenburg), sjnééə (Valkenburg) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND], [SGV (1914)], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
sneuvelen doodblijven: doàd blieve (Valkenburg) sneven (sneuvelen) [SGV (1914)] III-3-1
snijtand snijtand: chnietand (Valkenburg), schnietand (Valkenburg) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde gesneden (volt. deelw.): hè hèèt zieg gesjneeje (Valkenburg), jaap: ene jaäp (Valkenburg), krap: WNT: krap (I) - ook krab en krep: Insnijding, groef, kerf, plooi.  krap (Valkenburg), slits: Vgl. WNT slets, Nagelaten spoor.  ⁄ne sjlits in de vinger (Valkenburg), snee: ene sjnee (Valkenburg), enne schnee in de vinger (Valkenburg), sjnee (Valkenburg), snit: enne sjneed (Valkenburg), sjneet (Valkenburg), veeg: ene vèèg (Valkenburg) snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
snikken krijten: krieten (Valkenburg), smakken: schmekken (Valkenburg), snakken: schnakke (Valkenburg), snikken: sjnieke (Valkenburg) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen slokken: schloèkke (Valkenburg), sjlòkke (Valkenburg) snoepen [SGV (1914)] III-2-3
snoepgoed slok: sjlŏĕk (Valkenburg, ... ) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbelaar: babbelèèr (Valkenburg), babbəléér (Valkenburg), babbeltje: bèbbəlkə (Valkenburg), boontje: maastrichts dialekt  būūnəkə (Valkenburg) gekleurde suikerkussentje voor kinderen || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snoer katsool: katšǭl (Valkenburg), slag: šlāx (Valkenburg), smikkesnoer: šmekǝšnōr (Valkenburg), snoer: šnōr (Valkenburg) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor knevel: knevel (Valkenburg, ... ), moustache (fr.): môêstach (Valkenburg), schnauz (du.): sjnuits (Valkenburg), snor: chnor (Valkenburg), schnor (Valkenburg), snor (Valkenburg) snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)] III-1-1