22472 |
snorrepijp |
spillegrits:
Verg. rits, ritsel: rad.
schpillegrits (Q101p Valkenburg)
|
Kinderspeelgoed, een schijf of knoop met een spilletje waarop het draait.
III-3-2
|
34510 |
snot |
snot:
snǫt (Q101p Valkenburg)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
kute-jong:
cf. RhWb ((IV), kol. 1789-1790, s.v. "Kute, Küte"1.c. Schleimauswurf aus Mund- und Nase
koetjong (Q101p Valkenburg),
kute-lummel:
cf. RhWb ((IV), kol. 1789-1790, s.v. "Kute, Küte"1.c. Schleimauswurf aus Mund- und Nase
koetlemmel (Q101p Valkenburg),
kute-naas:
kōētnaas (Q101p Valkenburg),
kute-nelis:
cf. RhWb ((IV), kol. 1789-1790, s.v. "Kute, Küte"1.c. Schleimauswurf aus Mund- und Nase
koetnelles (Q101p Valkenburg),
snotsnaas:
sjnoe:tsnaas (Q101p Valkenburg),
sjnotsnaas (Q101p Valkenburg),
snotsneus:
schnoetsnaas (Q101p Valkenburg),
sjnoetsnaas (Q101p Valkenburg),
snotsnaas (Q101p Valkenburg),
snotsvink:
sjnotsvink (Q101p Valkenburg),
snottebel:
snooteibel (Q101p Valkenburg),
snotterneus:
schooternaas (Q101p Valkenburg),
snuitsnaas:
sjnoetsnaas (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotjongen || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
een elf aan de neus hebben hangen:
??
n elf aan de naas hange dat verhöp is (Q101p Valkenburg),
snotsbel:
schnoetsbel (Q101p Valkenburg),
snottebel:
snottebel (Q101p Valkenburg)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
sjnotere (Q101p Valkenburg)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuufkə (Q101p Valkenburg)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
snoets:
sjnoets (Q101p Valkenburg),
sjnōēts (Q101p Valkenburg),
snuits:
schnoets (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
sjnoets (Q101p Valkenburg),
snoetsch (Q101p Valkenburg),
šnuts (Q101p Valkenburg)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || neus [DC 01 (1931)] || Snuit [SGV (1914)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
ronken:
ronke (Q101p Valkenburg),
snurken:
schnörke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
sjnurke (Q101p Valkenburg)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
potas:
potasch (Q101p Valkenburg),
soda:
soda (Q101p Valkenburg)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
sop:
sop (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
sop (Q101p Valkenburg)
|
soep [SGV (1914)] || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|