20756 |
soep van ingewanden |
trijpsoep:
tripsoep (Q101p Valkenburg),
tripsop (Q101p Valkenburg)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] || soep, waarin de ingewanden, lever, long, nieren, enz. van het varken gekookt zijn
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
ketel met sluitend deksel, ook voor voedsel naar het veld te brengen (voor boeren) zie vraag 16
marmit (Q101p Valkenburg)
|
berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19518 |
soepketeltje |
marmiet:
marmit (Q101p Valkenburg)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soptrīēn (Q101p Valkenburg)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevleisj (Q101p Valkenburg),
soppəvlijsj (Q101p Valkenburg)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
iech laup altijd op m⁄n zökke es iech toes bin. M⁄n vrouw striek altied weer nu veut draan (Q101p Valkenburg),
sok (Q101p Valkenburg),
zök (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
zûk (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
sokkenophouder:
zökophouwers (Q101p Valkenburg)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo.t (Q101p Valkenburg)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20867 |
soldaatje |
krapje:
krepke (Q101p Valkenburg)
|
dobbelsteentjes van witbrood in boter gebakken
III-2-3
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
krepkes (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
krepkəs (Q101p Valkenburg)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|