17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjprietsə (Q101p Valkenburg),
sjprītse (Q101p Valkenburg),
spritsen (<du.):
sjprietse (Q101p Valkenburg),
spruitsen:
sjpruitse (Q101p Valkenburg),
spuiten:
sjpuitə (Q101p Valkenburg)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-1-2, III-4-4
|
33266 |
spurrieschoof |
schoof:
schoof (Q101p Valkenburg)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
28835 |
staal, monster |
staaltje:
štø̜̄lkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Een lapje stof om daarnaar de hoedanigheid, kleur, enz. van het gehele stuk te beoordelen. [N 62, 71c; MW]
II-7
|
17819 |
staan |
staan:
chtaon (Q101p Valkenburg),
sjtoan (Q101p Valkenburg),
staon (Q101p Valkenburg),
stòòn (Q101p Valkenburg)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
štǭnt ˲vǝrbant (Q101p Valkenburg)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
19567 |
staande lamp |
schemerlamp:
schjemerlamp (Q101p Valkenburg)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30140 |
staande tand |
staande tand:
štǭndǝn tant (Q101p Valkenburg)
|
Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
26166 |
staander |
den:
dęn (Q101p Valkenburg)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.]
II-9
|
20125 |
staart |
staart:
chtart (Q101p Valkenburg),
schtart (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
schtsart (Q101p Valkenburg),
sjtart (Q101p Valkenburg),
start (Q101p Valkenburg),
steert (Q101p Valkenburg),
stērt (Q101p Valkenburg),
štart (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
24250 |
staartmees |
langstaartmees:
langsjtartmeis (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
staartmees || staartmees (14 klein bolletje met heel lang staartje; maakt bolnest van veertjes en mos [N 09 (1961)]
III-4-1
|