e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiekem uit de ampullen drinken uit ampullen (<lat.) pitsen: oet ampölle pietsje (Valkenburg) Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)] III-3-3
stier bul: bøl (Valkenburg), duur: dyi̯ǝr (Valkenburg), dȳr (Valkenburg), stier: štēr (Valkenburg) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen stijf: schtief (Valkenburg), schtief van vinger (Valkenburg), sjtief (Valkenburg) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfkop stijfkop: sjtiefkop (Valkenburg), stijfnak: schtiefnak (Valkenburg) iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppigaard, stijfnek III-1-4
stijfsel stijf: schtief (Valkenburg), stijfsel: sjtiefsel (Valkenburg) Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel III-2-1
stijfselpap stijfsel: sjtiefsel (Valkenburg), stijfselpap: sjtiefselpap (Valkenburg) Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)] III-2-1
stijl deurestijl: dø̄rǝštīl (Valkenburg) Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.] II-9
stikken stikken: sjtikke (Valkenburg), štikǝ (Valkenburg) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] II-7, III-1-2
stilstaan hu(j): hȳi̯ (Valkenburg) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken ruiken: rūūke (Valkenburg), stinken: sjtinke (Valkenburg) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1