23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
uit ampullen (<lat.) pitsen:
oet ampölle pietsje (Q101p Valkenburg)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
bul:
bøl (Q101p Valkenburg),
duur:
dyi̯ǝr (Q101p Valkenburg),
dȳr (Q101p Valkenburg),
stier:
štēr (Q101p Valkenburg)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
schtief (Q101p Valkenburg),
schtief van vinger (Q101p Valkenburg),
sjtief (Q101p Valkenburg)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
sjtiefkop (Q101p Valkenburg),
stijfnak:
schtiefnak (Q101p Valkenburg)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppigaard, stijfnek
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
schtief (Q101p Valkenburg),
stijfsel:
sjtiefsel (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)] || stijfsel
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
sjtiefsel (Q101p Valkenburg),
stijfselpap:
sjtiefselpap (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
27438 |
stijl |
deurestijl:
dø̄rǝštīl (Q101p Valkenburg)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
sjtikke (Q101p Valkenburg),
štikǝ (Q101p Valkenburg)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
hu(j):
hȳi̯ (Q101p Valkenburg)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
ruiken:
rūūke (Q101p Valkenburg),
stinken:
sjtinke (Q101p Valkenburg)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|