22832 |
vieren |
vieren:
chəvî:rt (Q101p Valkenburg)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffie, de -:
də koffie (Q101p Valkenburg),
koffie-uurtje:
’t koffieuùrke (Q101p Valkenburg),
koffiedrinken, het -:
koffiedrinke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
kóffiedrinke (Q101p Valkenburg),
’t koffiedrinke (Q101p Valkenburg),
’t kóffiedrinke (Q101p Valkenburg),
vesper:
vesper (Q101p Valkenburg),
vierurenbrood:
veeroerebroid (Q101p Valkenburg),
vieruurskoffie, de -:
veeroers koffie (Q101p Valkenburg)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
23762 |
vigilie |
heiligeavond:
hèllegen aovend (Q101p Valkenburg)
|
De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de vief wónde (Q101p Valkenburg)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
vīēg (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (Q101p Valkenburg)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
wijer:
wijǝr (Q101p Valkenburg),
wijert:
wiejərt (Q101p Valkenburg),
wijǝrt (Q101p Valkenburg)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (Q101p Valkenburg)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
stropen:
štrø̜jpǝ (Q101p Valkenburg),
villen:
velǝ (Q101p Valkenburg)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
vin (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
vinne (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|