18217 |
vod |
klommel:
klommel (Q101p Valkenburg),
lommel:
lommel (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
lòmmel (Q101p Valkenburg),
lòmmele (Q101p Valkenburg),
tondel:
Van Dale: tondel, 4. <gew.> vod, prul
tondsjel (Q101p Valkenburg),
WNT: tondel, 5) vod, prul. Van Dale: tondel, 4. <gew.> vod, prul
tontel (Q101p Valkenburg)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vod, nietswaardig voorwerp || vodde || vodde, lomp || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkramer:
lòmmelekrièmer (Q101p Valkenburg)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33412 |
voederbak voor de kippen |
voerbak:
vōrbak (Q101p Valkenburg)
|
De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d]
I-6
|
33229 |
voederbieten |
karoten:
karōtǝ (Q101p Valkenburg),
voerkroten:
vōrkrōtǝ (Q101p Valkenburg)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeren:
vōrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
34287 |
voedermik |
gaffeltje:
gɛfǝlkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
eten:
eetə (Q101p Valkenburg),
kost:
kos (Q101p Valkenburg)
|
voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30159 |
voeg |
voeg:
vōx (Q101p Valkenburg)
|
De ruimte tussen de metselstenen van een bouwwerk die met voegmortel wordt gevuld. Men onderscheidt doorgaande voegen in de lengterichting van het metselwerk, de lintvoegen, en de voegen die daar loodrecht op staan, de stootvoegen. [N 32, 29a; monogr.]
II-9
|
34280 |
voer |
fourage:
vōrāš (Q101p Valkenburg),
voer:
fōr (Q101p Valkenburg),
vōr (Q101p Valkenburg)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
voeren:
vōrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7
|