23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbae (Q101p Valkenburg)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25837 |
voorbodem |
bovenkant:
bǭvǝkānt (Q101p Valkenburg)
|
De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92]
II-2
|
24025 |
voorbruidje |
groot bruidje:
groat bruudsje (Q101p Valkenburg),
leidengel:
lei-ingel (Q101p Valkenburg)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborchte (Q101p Valkenburg)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
penitentiehokje:
penetentiehökske (Q101p Valkenburg)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q101p Valkenburg)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
ster:
vuer dien stir (Q101p Valkenburg),
voorkop:
veurkop (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33799 |
voorknie |
knie:
knēi̯ (Q101p Valkenburg)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
31833 |
voorloper |
voorloper:
vø̄rlø̜jpǝr (Q101p Valkenburg)
|
Zware, 45 tot 60 cm lange schaaf met of zonder keerbeitel en met een handvat, die wordt gebruikt om grote stukken hout ruw te bewerken. Zie ook afb. 35. In Herten (L 330) werd als voorloper een reischaaf gebruikt waarin geen keerbeitel was bevestigd. [N 53, 60; N G, 34a-b; monogr.]
II-12
|
18889 |
voornemen |
opzet:
opzat (Q101p Valkenburg)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|