34562 |
wagen |
wagel:
wāgǝl (Q101p Valkenburg)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
buigelam zijn:
buigelaam zin (Q101p Valkenburg),
gratselen:
graatsjele (Q101p Valkenburg),
slecht op de benen zijn:
schlech op de bein zeen (Q101p Valkenburg),
trampelen:
trampele (Q101p Valkenburg)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (Q101p Valkenburg)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
toethoorn:
toethaore (Q101p Valkenburg)
|
Cylindervormig blaasinstrument.
III-3-2
|
19475 |
walmen |
zwademen:
šwāmə (Q101p Valkenburg)
|
roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
20979 |
walnoot |
boomnoot:
mv. neut
boamnoot (Q101p Valkenburg),
dikke noot:
dikke noot (Q101p Valkenburg),
noot:
noot (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)]
III-2-3
|
18692 |
wambuis |
wambuis:
wambuus (Q101p Valkenburg)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25525 |
wan |
wan:
wan (Q101p Valkenburg)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wandele (Q101p Valkenburg)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
eigen spellingsysteem
wantluus (Q101p Valkenburg)
|
wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|