33658 |
weiland in het algemeen |
waas:
wās (Q101p Valkenburg),
wei:
węi̯ (Q101p Valkenburg)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
mondfiat:
montfiejat (Q101p Valkenburg)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelps:
gelpsj (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
(ouds, gêl. ohgd. geil = üppig, angs, gylp, gilp, kelt. gel = groenen), (lat. galbanus)
gelpsch (Q101p Valkenburg)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] || welig van groen
III-4-3
|
32969 |
welig, gelp |
wassig:
wɛsex (Q101p Valkenburg)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21062 |
wellen |
wallen:
walle (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
kokend opborrelen || wellen
III-2-3
|
32744 |
wendakkerhoeken |
oordeinden:
[oord]˱eŋ (Q101p Valkenburg),
ōrt˱eŋǝ (Q101p Valkenburg),
ǭrt˱eŋǝ (Q101p Valkenburg)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
augsbrao (Q101p Valkenburg),
ougsbrao (Q101p Valkenburg),
ougsbrouw (Q101p Valkenburg)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
wènsje (Q101p Valkenburg)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
32633 |
wentelploeg |
melotte:
mǝlǫt (Q101p Valkenburg),
wentelploeg:
wɛntǝl[ploeg] (Q101p Valkenburg)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
20634 |
wentelteefje |
fluwelen brood:
fluwièèle broid (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
verdwenen brood:
verdwene braod (Q101p Valkenburg),
verwenen brood:
verwèène broid (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
verweènə broid (Q101p Valkenburg)
|
overtrokken brood || pangerecht || verdwenen brood || Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|