33004 |
zaaikorf, zaaibak |
zaadbak:
zǭt˱bak (Q101p Valkenburg),
zaaibak:
zīǝbak (Q101p Valkenburg)
|
De boer zaaide uit een zaaikleed: een grote witlinnen voorschoot waarvan hij het onderste gedeelte om de arm wond, terwijl hij met de andere zaaide. In de Kempen, en dit is eigen aan de streek, gebruikt de boer geen zaaikleed, maar een zaaikorf of een zaaibak, die ongeveer 15 kg kan bevatten. De zaaikorf is uit gevlochten stro vervaardigd en wordt met het hengsel aan de arm gedragen. Wellicht was deze manier van zaaien door de eeuwen heen eigen aan de Kempen; in Brabantse en Vlaanderse boedelstaten wordt alleen het zaaikleed vermeld." (Lindemans, II, 53). Naar gebruik zijn zaaikorf en zaaibak hetzelfde stuk gereedschap; naar materiaal waarvan ze zijn gemaakt, is het onderscheid niet zonder meer uit de benaming af te leiden. De gevlochten exemplaren (-korf en -kaar) gaan aan de houten en zinken (-bak) vooraf, maar vaak wisselde het materiaal terwijl de oude naam behouden bleef. Zo wordt bij zaaikorf in K 316 opgegeven: "vroeger van stro, later van hout en thans van zink"; ook mengvormen komen voor, zoals in Nederlands Noord-Limburg: "de bodem is van hout, de zijwanden van stro, smelen of gevlochten bramentakken"; vergelijk ook de typen houten korf en zinken kaar. Bij dubbele opgaven (-korf en -bak) is zo mogelijk aangegeven tot hoelang het gereedschap in gebruik was. Recent zijn al dergelijke gereedschappen vervangen door zaaimachines. Als bijzonder is nog aan te merken de aantekening in L 163: zaaiviool (zɛ̄i̯fiōl) en strijkstok (strikstǫk) voor het zaaien van klein zaad zoals klaver. Alle {zaai-} en {zaad-} woorddelen zijn volledig gedocumenteerd vanwege verkortingen in het vocalisme. Vergelijk ook het lemma ''strooibak voor kunstmest'' in aflevering I.1, blz. 36, en het lemma ''kaar'' in aflevering II.3 (Molenaarsterminologie), blz. 120. Zie afbeelding 3, b en 3, c.' [N 15A, 2 en 3; N 18, 109 en 110; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 19; N 11A, 63b]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
zaad:
zǭt (Q101p Valkenburg),
zaaitijd:
zīi̯tit (Q101p Valkenburg)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
32692 |
zaaivoor, diep geploegd land |
akker:
akǝr (Q101p Valkenburg)
|
Onder de zaaivoor verstaat men het totaal van de voren van een bepaalde diepte, waarin men een akker legt als deze daarna bezaaid of beplant moet worden: het resultaat dus van de het vorige lemma bedoelde manier van ploegen. Termen die weliswaar van toepassing zijn op diep geploegd land, maar niet specifiek lijken voor het begrip zaaivoor, zijn opgenomen aan het eind van dit lemma. [N 11A, 111b + c + 129a + 137o; N P, 11b add.; div.; monogr.]
I-1
|
32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
akkeren:
akǝrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālrø̜k (Q101p Valkenburg)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
ongezond weer:
ongezond wèèr (Q101p Valkenburg)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
bezem:
bessem (Q101p Valkenburg)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hāmmę̄kǝr (Q101p Valkenburg)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
18393 |
zak in kledingstuk |
tas:
tesch (Q101p Valkenburg),
tesj (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || tasch, zak in de kleeren
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
tas:
tesch (Q101p Valkenburg)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|