33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (Q101p Valkenburg)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich vooge (Q101p Valkenburg)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
oes sjpoowe (Q101p Valkenburg)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
inbeele, zīch (Q101p Valkenburg),
zich verbeelden:
verbeele, zīch (Q101p Valkenburg)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
zich opregen (<du.):
zich oprege (Q101p Valkenburg)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24047 |
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor |
inschrijving (zn.):
insjrieving veur dn trouw (Q101p Valkenburg)
|
Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) trullen:
trølǝ (Q101p Valkenburg),
(zich) wentelen:
wønšǝlǝ (Q101p Valkenburg)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
zich genere (Q101p Valkenburg)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
zich vergissen:
zich vergisse (Q101p Valkenburg)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
versjlikkə (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|