20527 |
bouillon |
broei:
Eigen phonetische Brui = vleesnat.
brui (Q101p Valkenburg)
|
Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30055 |
bouwgrond |
voet:
vōt (Q101p Valkenburg),
werkvloer:
węrǝk˲vlūr (Q101p Valkenburg)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q101p Valkenburg),
gewande:
gǝwan (Q101p Valkenburg),
gǝwant (Q101p Valkenburg),
land:
lant (Q101p Valkenburg),
veld:
fęlt (Q101p Valkenburg),
vɛlt (Q101p Valkenburg)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q101p Valkenburg)
|
bouwvallige, slechte woning
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
bovengrond:
bōvǝgront (Q101p Valkenburg)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bōvǝbęi̯n (Q101p Valkenburg)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
26306 |
bovenbonkelaar |
bonkelaar:
boŋkǝlę̄r (Q101p Valkenburg)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommejak:
op de krommejak ziete (Q101p Valkenburg),
schocht:
schoch (Q101p Valkenburg),
schouders (mv.):
op de schouwer ziete (Q101p Valkenburg),
wak:
wak (Q101p Valkenburg)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
baovëlup (Q101p Valkenburg),
bovelup (Q101p Valkenburg)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25969 |
bovenslagmolen |
pletsmolen:
plɛtšmø̄lǝ (Q101p Valkenburg
[(sluismolen op een waterarm beekje waar het water van boven op de schoepen wordt geleid)]
)
|
Watermolen waarbij het water aan de bovenzijde van het molenrad in bakken valt. Door het gewicht van de gevulde bakken wordt het rad in beweging gezet. Omdat er voor een bovenslagmolen veel verval vereist is, treft men dit type molen vooral aan de bovenloop van rivieren aan. Bij de bovenslagmolen bevindt zich steeds een vijver, waardoor de molenaar zich altijd van een voldoende hoeveelheid water verzekerd weet. Het woorddeel tap- in het woordtype tapmolen (P 55) verwijst daar naar. Zie verder ook de toelichting bij het lemma ɛvijver, molenvijverɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 21; Coe 3; Jan 3; Grof 14; monogr.]
II-3
|