24526 |
den |
den:
den (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
spar:
sjpar (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
wiemot:
soort den
wiemat (Q101p Valkenburg),
Weymouthden, pinus strobus
wiemot (Q101p Valkenburg)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] || denneboom || een dennensoort
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinkə (Q101p Valkenburg),
dènke (Q101p Valkenburg)
|
denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
denne appel (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
dennenkop:
denneköp (Q101p Valkenburg)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenoalde (Q101p Valkenburg)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
dijssəmə (Q101p Valkenburg),
te bakken zetten:
nadat het zuurdeeg in het beslag was gedaan
te bakkə zèttə (Q101p Valkenburg)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23319 |
deugd |
deugd:
deug (Q101p Valkenburg)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23954 |
deugdzaam |
deugdzaam:
deugzaam (Q101p Valkenburg)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
ondeugd:
ondeug (Q101p Valkenburg),
ondeugender, een -:
ondeugender (Q101p Valkenburg),
ondeugeniet:
ondeugeneet (Q101p Valkenburg),
rotzak:
rotzak (Q101p Valkenburg),
spitsboef:
sjpietsboof (Q101p Valkenburg)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
deuk (Q101p Valkenburg)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q101p Valkenburg),
dø̄r (Q101p Valkenburg)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|