33039 |
steel van de zicht |
werf:
wɛ.rǝf (Q166p Vechmaal)
|
Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2]
I-4
|
32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (Q166p Vechmaal)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stīēfkenər (Q166p Vechmaal)
|
stiefkinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stīfmoi̯ər (Q166p Vechmaal)
|
stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stīfvar (Q166p Vechmaal)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34050 |
stier |
duur:
dyr (Q166p Vechmaal),
dȳr (Q166p Vechmaal)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stī.bø̄.gǝls (Q166p Vechmaal)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (Q166p Vechmaal)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
31693 |
stobbe |
kont:
kǭnt (Q166p Vechmaal),
stomp:
stǫwmp (Q166p Vechmaal)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
34577 |
stootring |
as:
ā.s (Q166p Vechmaal)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|