32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šęi̯ǝ (Q166p Vechmaal)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
33217 |
e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel |
steenriek:
stęi̯nrik (Q166p Vechmaal)
|
[N 18, 24]
I-5
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoe:
kuku (Q166p Vechmaal)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
vrouw (Q166p Vechmaal)
|
vrouw (echtgenote) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
ook ZND 02, 008
eekhuntche (Q166p Vechmaal)
|
eekhoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20145 |
een blauwtje lopen |
hij heeft een blauwe gelopen:
he het ’n blauwe gelaupe (Q166p Vechmaal)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham bereiden:
ənə boi̯təram breͅjə (Q166p Vechmaal)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē (Q166p Vechmaal),
ē. (Q166p Vechmaal),
ę (Q166p Vechmaal),
ęi̯ǝ (Q166p Vechmaal)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
høͅi̯rə (Q166p Vechmaal)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
’n reng op de ground trekke (Q166p Vechmaal)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|