30861 |
leest |
leest:
les (Q166p Vechmaal)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
’n leeuw (Q166p Vechmaal)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
33409 |
legnest |
nest:
nęi̯.s (Q166p Vechmaal)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (Q166p Vechmaal)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
paasklokje:
posklèkske (Q166p Vechmaal)
|
lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)]
III-4-3
|
21503 |
lenen |
geven:
g[i}ɛjvə (Q166p Vechmaal),
lenen:
leinen (Q166p Vechmaal)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
17558 |
lenig |
zwak:
zwaōk (Q166p Vechmaal)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
voorjaar:
veurjaor (Q166p Vechmaal)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
vieze, een -:
vieze (Q166p Vechmaal)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19383 |
leunstoel |
zetel:
zētəl (Q166p Vechmaal, ...
Q166p Vechmaal)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|