21597 |
rijke lieden |
rijke mensen:
rijke mense (Q166p Vechmaal)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
reep (Q166p Vechmaal)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
hèzel (Q166p Vechmaal),
rijm:
rijm (Q166p Vechmaal)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rɛ̄ǝ.zǭlj (Q166p Vechmaal)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (Q166p Vechmaal),
uitvallen:
ǭǝ.t˱valǝ (Q166p Vechmaal)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29911 |
ringen |
trompen:
tro.mpǝ (Q166p Vechmaal)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
ringen aftrekken:
reͅŋ ōͅ.ftreͅ.kə (Q166p Vechmaal)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33478 |
rode aalbes |
rode kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
rooi kroesele (Q166p Vechmaal)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rode kabuis:
roiə kəbōͅəs (Q166p Vechmaal),
rooie kabōs (Q166p Vechmaal)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)]
I-7
|
20819 |
roeren |
roeren:
roeren (Q166p Vechmaal)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|