e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
havermout havermout: Syst. WBD  haavermout (Velden), havermout (Velden) Havermout [N 16 (1962)] III-2-3
havermoutpap haverenmoutpap: Syst. WBD  haveremoutpap (Velden), havermoutepap: Syst. WBD  haavermoutepap (Velden) Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
havervoor havervoor: hãvǝr[voor] (Velden) Onder havervoor lijkt een soort voor verstaan te moeten worden, die in het na- of voorjaar op een zekere diepte geploegd wordt, al dan niet voor de teelt van haver. De opgegeven betekenisomschrijvingen lopen, zoals uit het onderstaande blijkt, nogal uiteen: a) de ondiepe (L 270, 289a, 426, Q 191), tevens brede voor (Q 162), die in het voorjaar geploegd wordt (P 175) en die dieper is dan de wintervoor (L 416), maar minder diep dan de roggevoor (L 368); b) de eerste, in het voorjaar geploegde voren, vroeg geploegd land (L 288, Q 94b, 111x); c) de voor waarmee de akker geploegd wordt voor zomergraan (L 360, 364); d) de voor of de akker die voor de teelt van haver geploegd is (L 159a, Q 204a); e) de losgemaakte voor waarin men haver zaait (L 248); f) de ondiepe voor waarmee men een diep geploegde akker, nadat deze met haver is ingezaaid, omploegt (L 192b, 268, 295); g) de diepe voor (L 163, 164, Q 2c), vóór de winter geploegd voor bezaai√Øng met haver (L 429a, Q 116, 187, 198b) in de lente (L 426z); h) een akker waarin wilde haver zit (L 115); i) een voor waar haver naast staat (K 317); j) een stuk haver dat werd afgemaaid als veevoeder (K 278); k) de zaaivoor, de definitieve voren waarop gezaaid wordt (K 278, L 282, 321, 387, 422, Q 117). [N 11, 59c; N 11A, 137d] I-1
haverzak kopzak: kǫp˲zak (Velden) Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.] I-10
hazelaar hazelnoot: -  hazelnoot (Velden), hazenoot: -  heissenoot (Velden), hazenotenstruik: heisenotestroek (Velden) hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelstruik [SGV (1914)] III-4-3
hazelnoot hazelnoot: -  hazelnoote (Velden), hazenoot: heisenoot (Velden) beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] || hazelnoot [SGV (1914)] III-4-3
hazenleger leger: leger (Velden), ideosyncr.  leger (Velden) Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)] III-4-2
hecht van een mes hecht: hiet (Velden) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] III-2-1
heen en weer (bewegen) bieren: ligge te baere (Velden), op en af: hae löp op en aa‧f (Velden), op en aaf (Velden) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] III-4-4
heer heer: hi.ər (Velden) heer [RND] III-3-1