e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine spil spil: spil (Velden) De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14] II-3
kleingeld kleingeld: kleigeld (Velden), kleingeld (Velden), wisselgeld: wisselgeld (Velden) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen kindskinder: kienskienger (Velden), kleinkind: kleinkinder  kleinkind (Velden), kleinkinder: kleinkiener (Velden) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinste dier van het nest achterblijver: ideosyncr.  achterbliever (Velden) Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)] III-4-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoon (Velden, ... ) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klepel klepel: klêpel (Velden) klepel [SGV (1914)] III-3-3
kletsen [snateren] snateren: snatere (Velden) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] zwetsen: Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.  zwetse (Velden) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletsoor slag: slāx (Velden) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf klapmuts: klapmuts (Velden), klappei: klappei (Velden) klappei [SGV (1914)] III-3-1