25162 |
maanx |
maan:
moan (L268p Velden)
|
maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
koek dorsen:
kōk [dorsen] (L268p Velden
[(alle dorsers tegelijk)]
),
slaghouden:
slāxhaldǝ (L268p Velden)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (L268p Velden)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24879 |
madeliefje |
meizoentje:
-
meizoentjes (L268p Velden)
|
madeliefje [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
17554 |
mager |
mager:
mager (L268p Velden, ...
L268p Velden),
schraal:
schraol (L268p Velden),
schrapel:
schriepel (L268p Velden)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
34128 |
mager kalf |
schraal kalfje:
sxrǭl kɛlfkǝ (L268p Velden)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (L268p Velden),
scharminkel:
sxrameŋkǝl (L268p Velden)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
33822 |
mak |
zinnig:
zenex (L268p Velden)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
19110 |
maken |
maken:
maaəkə (L268p Velden),
make (L268p Velden, ...
L268p Velden),
makə (L268p Velden)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
week:
weik (L268p Velden),
zacht:
zag (L268p Velden)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|