20547 |
olie |
olie:
o lang getrokken
ollie (L268p Velden)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. WBD
oöliebol (L268p Velden),
òòlieböl (L268p Velden)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. WBD
oulikook (L268p Velden),
òàliekook (L268p Velden)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (L268p Velden)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L268p Velden)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
omheining:
ømhęi̯neŋ (L268p Velden)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
umhelze (L268p Velden)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kōkǝr (L268p Velden)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
umtrek (L268p Velden)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (L268p Velden),
kā.mp (L268p Velden)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|