| 34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
gans:
gās (L268p Velden)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
| 34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
schroet:
sxrūt (L268p Velden)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|
| 34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
hen:
hɛn (L268p Velden),
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L268p Velden),
tuut:
tȳt (L268p Velden),
tuut, tuut:
tyt, tyt (L268p Velden)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
| 34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
koe:
ku (L268p Velden),
mukje:
mǫkskǝ (L268p Velden)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
| 34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
bag:
bax (L268p Velden),
kier, kier:
kir, kir (L268p Velden)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
| 34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
kalf:
kalf (L268p Velden),
muk, muk:
møk møk (L268p Velden)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
| 34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kip:
kip (L268p Velden),
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L268p Velden),
kuiken:
kø̜i̯kǝ (L268p Velden)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
| 34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L268p Velden),
varken:
vɛrkǝ (L268p Velden)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
| 34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lam:
lām (L268p Velden),
lammetje:
lɛmpkǝ (L268p Velden),
liem, liem:
lim, lim (L268p Velden)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
| 34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
liem, liem:
lim, lim (L268p Velden),
schaap:
sxǭp (L268p Velden)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|