17577 |
sluik haar |
sluik haar:
sluik haor (L268p Velden),
varkenshaar:
verkeshaor (L268p Velden)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
slumere (L268p Velden)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24943 |
sluiten (van grond) |
dichtslaan:
digslaon (L268p Velden),
toe worden:
toe (L268p Velden)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slurpen (L268p Velden),
slörpe(n) (L268p Velden)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L268p Velden)
|
smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19018 |
smachten |
smachten:
smāchte (L268p Velden)
|
smachten [SGV (1914)]
III-1-4
|
20490 |
smakken |
smakken:
smakken (L268p Velden)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
smêle (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
treksingel:
trękseŋǝl (L268p Velden)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
weegbrem:
weegbrem (L268p Velden)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.]
I-5
|