24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
bromvleeg (L268p Velden),
ideosyncr.
broomvleeg (L268p Velden),
strontvlieg:
strontvleeg (L268p Velden)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
blaoze (L268p Velden),
ideosyncr.
bloaze (L268p Velden)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L268p Velden)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleek gebakken tegelsteen:
blęjk ˲gǝbakǝ texǝlstē̜jn (L268p Velden)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
34110 |
bles |
bles:
blɛs (L268p Velden)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L268p Velden)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
blijven plakken:
blieven plekke(n) (L268p Velden)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
bliefve (L268p Velden),
blieven (L268p Velden),
wachten:
wachten (L268p Velden)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L268p Velden, ...
L268p Velden),
den bliksem (L268p Velden),
(volgt door hoorbare donderslag).
bliksem (L268p Velden)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemaafleier (L268p Velden)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|