32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
steunhoutjes:
stø̄nhǭltjǝs (L268p Velden)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
stevig:
stevige kos (L268p Velden)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steefdochter (L268p Velden),
stiefdochter (L268p Velden),
stifdochter (L268p Velden)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
steefkinder (L268p Velden),
stiefkiener (L268p Velden),
stifkienger (L268p Velden)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steefmoder (L268p Velden),
stiefmooder (L268p Velden),
stifmooder (L268p Velden)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steefelders (L268p Velden),
stiefelders (L268p Velden),
stifelders (L268p Velden)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefvader (L268p Velden),
stiefvader (L268p Velden),
stifvader (L268p Velden)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steefzoon (L268p Velden),
stiefzoon (L268p Velden),
stifzoon (L268p Velden)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
āchterbaks (L268p Velden),
stiekem:
stiekem (L268p Velden, ...
L268p Velden),
streken:
streken (L268p Velden)
|
achterbaks [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
hens:
hɛns (L268p Velden),
stier:
stīr (L268p Velden),
var:
var (L268p Velden)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|