18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
scheif hang (L268p Velden)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25212 |
stille regen |
regen met sneeuw:
re͂ggen met snie (L268p Velden)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳi̯ (L268p Velden)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
31693 |
stobbe |
stronk:
strōŋk (L268p Velden)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L268p Velden)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
18775 |
stof |
stof:
stof (L268p Velden)
|
stof [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
19430 |
stof afnemen |
stoffen:
stoofe (L268p Velden)
|
Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
bleek (L268p Velden),
blēk (L268p Velden)
|
blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || stofblik [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stokvis (L268p Velden)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|