24497 |
verwelken |
verslakken:
Veldens dialekt
verslakken (L268p Velden)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24555 |
verwelkt |
slap:
Veldens dialekt
slap gaon hangen (L268p Velden)
|
Verwelkt, gezegd van bloemen (pens). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛ:spər (L268p Velden)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
vestje:
vesje (L268p Velden),
wal:
wa͂l (L268p Velden)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3, III-3-1
|
34054 |
vet te mesten stierkalf |
meststier:
mɛsstīr (L268p Velden)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (kalf) het lemma ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 75a]
I-11
|
34070 |
vet te mesten vaars |
mestkalf:
mɛskalf (L268p Velden)
|
[N 3A, 75c]
I-11
|
34071 |
vetkoe |
slachtkoe:
slax[koe] (L268p Velden)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
groement:
grǫmǝt (L268p Velden),
vetwei:
vɛtwɛi̯ (L268p Velden)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vɛtwɛi̯jǝ (L268p Velden)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L268p Velden)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|