17825 |
vinden |
vinden:
vinge (L268p Velden)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingers (L268p Velden),
viŋər (L268p Velden)
|
vinger [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(vloeistof).
vingerhood (L268p Velden)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L268p Velden),
tien geboden:
tien geboaje (L268p Velden)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden),
vink:
vink (L268p Velden)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
viūl (L268p Velden)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
(vis) (L268p Velden),
vis (L268p Velden),
visse (L268p Velden)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
om te visschen
oas (L268p Velden)
|
aas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
visgêrd (L268p Velden)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
visse (L268p Velden)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|