19969 |
wieg |
wieg:
wieg (L268p Velden)
|
Het rondsel bovenaan de koning, dat in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 64.17 en 58. [N O, 50e; A 42A, 103; Sche 39; A 42A, 13; A 42A, 11; N O, 14a]
II-3
|
34574 |
wiel |
karrad:
karrāt (L268p Velden),
rad:
rā.t (L268p Velden),
rāt (L268p Velden),
meervoud
rāi̯.ǝr (L268p Velden)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
band:
bant (L268p Velden),
karband:
kaǝrbaŋk (L268p Velden)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
24276 |
wielewaal |
gulden wielewaal:
golde wielewaal (L268p Velden, ...
L268p Velden),
golde wielwaal (L268p Velden),
wielewaal:
wielewaal (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] || wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23295 |
wijden |
wijden:
wieje (L268p Velden)
|
wijden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wīēn (L268p Velden)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druivenwingerd:
droevevieger (L268p Velden, ...
L268p Velden),
Veldens dialekt
droevevieger (L268p Velden)
|
[SGV (1914)]De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)] || wingerd [SGV (1914)]
I-7
|
17667 |
wijsvinger |
wijsvinger:
wiesvinger (L268p Velden)
|
wijsvinger [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34146 |
wild |
dekrijp:
dɛkrīp (L268p Velden)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
wild enk (L268p Velden)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|