33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L268p Velden)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
17938 |
zich haasten |
zich haasten:
os haste (L268p Velden)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich inbeele (L268p Velden)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
taai melken:
tɛj mɛlkǝ (L268p Velden),
zich taai melken:
(de koe) mɛlkt zex tɛj (L268p Velden),
zich zwaar melken:
(de koe) mɛlkt zex zwǭr (L268p Velden)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
weŋkǝlǝ (L268p Velden)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (L268p Velden),
zēx (L268p Velden)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L268p Velden)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelik (L268p Velden)
|
Ziekelijk - Kent men hMet woord ongans in de betekenis ziekelijk, sukkelend? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheit (L268p Velden)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (L268p Velden)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|