20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (L268p Velden, ...
L268p Velden),
broedegum (L268p Velden)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
en bruudje (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
34197 |
brulkoe |
brulse koe:
brølsǝ ku (L268p Velden)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L268p Velden)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
bruls zijn:
(de koe is) brøls (L268p Velden)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buu (L268p Velden),
regenbui:
rêgenbuu (L268p Velden),
schoer:
(houdt verband met onweer).
⁄n schoor (L268p Velden)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
buk (L268p Velden)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pappens:
pappens (L268p Velden),
tonnetje:
tunneke (L268p Velden)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33886 |
buikkrampen |
koliek:
kliǝk (L268p Velden)
|
Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.]
I-9
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (L268p Velden)
|
buikpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|