| 24453 |
citroenvlinder |
citroenvlinder:
ideosyncr.
citroenvlinder (L268p Velden)
|
Hoe noemt u de vlinder waarvan bij het mannetje de vleugels citroengeel zijn en bij het wijfje witachtig groen met een oranje middelpunt (citroentje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 24406 |
cocon |
pop:
ideosyncr.
poop (L268p Velden, ...
L268p Velden)
|
Hoe noemt u een vlinder in omhulsel [N 83 (1981)] || Hoe noemt u het omhulsel van rupsen als zij zich inpoppen [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmūət (L268p Velden)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
kòmpenie (L268p Velden)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 32598 |
compost |
kortaarde:
kǫrt˱ē̜rt (L268p Velden),
weie(n)mest:
węi̯ǝ[mest] (L268p Velden)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
| 22829 |
concert |
concert (<fr.):
konzert (L268p Velden)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23202 |
congregatie |
congregatie:
kònkregasie (L268p Velden)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 33917 |
cornage |
cornage (subst., fr.):
kornās (L268p Velden)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
| 32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (L268p Velden),
kølǝvātǝr (L268p Velden)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
| 24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dês (L268p Velden),
ideosyncr.
de͂s (L268p Velden),
scheeldees:
schildijs (L268p Velden),
suldês (L268p Velden)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|