e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Velden

Overzicht

Gevonden: 3691
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dooien dooien: dueje (Velden), in de zôn dūūjt ’t (Velden), t slaakt]: aafgaon (Velden), duje (Velden), dujen (Velden), ’t dūūjt (Velden), ’t wèèr geit aaf (Velden), ’t wèèr geit door (Velden) dooien [SGV (1914)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] || lokken, in de betekenis van alleen dooien waar de zon schijnt maar niet op andere plaatsen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dǭrǝ (Velden) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: dūīp (Velden) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopjurkje doopkleedje: döypklɛtsjə (Velden) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: doͅupfuŋk (Velden), duipvunk (Velden) doopvont [RND], [SGV (1914)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: dorēīn (Velden), ongeregeld: oongeregeld (Velden) dooreen [SGV (1914)] || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] III-4-4
doordrenken, nat maken nat maken: naat maake(n) (Velden) met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)] III-4-4
doorn, stekel doorn: doare (Velden), doorn (mv.): dör (Velden), døͅr (Velden) doorn [SGV (1914)] || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornstruik doornenstruik: dörestrōēk (Velden) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3
doorschieter doorwasser: dōrwasǝr (Velden) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5