| 33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L268p Velden)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
| 21153 |
dreef |
baan:
baan (L268p Velden),
weg met bomen:
wêg met baüm (L268p Velden),
wêg met buim (L268p Velden)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (L268p Velden)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 27465 |
driepoot |
driepoot:
dręi̯puǝt (L268p Velden),
smeerpoot:
smɛrpūt (L268p Velden)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
| 33662 |
dries |
dries:
dres (L268p Velden)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
| 34094 |
driespeen |
driespeen:
drē̜jspēn (L268p Velden),
driesteek:
drēi̯stēk (L268p Velden),
drēstēk (L268p Velden),
drɛi̯stēk (L268p Velden)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
| 18866 |
driftig |
driftig:
driftig (L268p Velden)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 22655 |
drijftol |
drijver:
driever (L268p Velden)
|
drijftol [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 24939 |
drijfzand |
drijfzand:
driefzand (L268p Velden)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkemer:
dreŋkęi̯mǝr (L268p Velden)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|