32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwaard:
dǫbǝl [gezwaard] (L268p Velden),
dubbel gezwad:
dø̜bǝl [gezwad] (L268p Velden)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
dubbeltje (L268p Velden)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L268p Velden),
dooͅeoͅf (L268p Velden)
|
Duif [SGV (1914)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōēf (L268p Velden)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L268p Velden)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (L268p Velden)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24921 |
duin |
zandberg:
zandberg (L268p Velden)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
dūīts (L268p Velden)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvehok (L268p Velden),
duiventil:
(doeve) til (L268p Velden),
til:
tel (L268p Velden)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
doef (L268p Velden)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|