18238 |
oorknop |
oorbel:
oerbel (Q091p Veldwezelt)
|
Oorknop. Sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oerbel (Q091p Veldwezelt)
|
Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (Q091p Veldwezelt)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedeweg gaan:
veer gaan bijweeg (Q091p Veldwezelt),
ver goewön beiwēg (Q091p Veldwezelt),
ver güon beiwēg (Q091p Veldwezelt)
|
We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17966 |
op de schouder zitten |
? koetje vet:
kèjke vèt (Q091p Veldwezelt)
|
Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op eieren lopen:
op èijer loope (Q091p Veldwezelt),
op zijn tenen lopen:
op z`n tiene loope (Q091p Veldwezelt)
|
Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
fluiten:
fleete (Q091p Veldwezelt)
|
op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
popelen:
po(o)pele (Q091p Veldwezelt)
|
Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukeltjes maken:
[heukeltjes] mǭ.kǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp ˲dǝ lē.p ˲xuǝn (Q091p Veldwezelt)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|