e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorknop oorbel: oerbel (Veldwezelt) Oorknop. Sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 114 (2002)] III-1-3
oorring oorbel: oerbel (Veldwezelt) Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] III-1-3
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Veldwezelt) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
op bedevaart gaan bedeweg gaan: veer gaan bijweeg (Veldwezelt), ver goewön beiwēg (Veldwezelt), ver güon beiwēg (Veldwezelt) We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)] III-3-3
op de schouder zitten ? koetje vet: kèjke vèt (Veldwezelt) Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)] III-1-2
op de tenen lopen op eieren lopen: op èijer loope (Veldwezelt), op zijn tenen lopen: op z`n tiene loope (Veldwezelt) Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)] III-1-2
op de vingers fluiten fluiten: fleete (Veldwezelt) op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)] III-3-2
op een sukkeldrafje lopen popelen: po(o)pele (Veldwezelt) Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)] III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen heukeltjes maken: [heukeltjes] mǭ.kǝ (Veldwezelt) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan op (de) loop gaan: ǫp ˲dǝ lē.p ˲xuǝn (Veldwezelt) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9