25421 |
pezen blootleggen |
pezen doorsnijden:
d.wørsnęjǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
piezel:
pizǝl (Q091p Veldwezelt)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.]
II-1
|
23172 |
piano |
piano:
Karte 244.
pi`jāno} m. (Q091p Veldwezelt)
|
Klavier.
III-3-2
|
22424 |
pijl |
pijl:
pèijl (Q091p Veldwezelt)
|
de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
piin (Q091p Veldwezelt)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
scheut:
chjət (Q091p Veldwezelt)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (Q091p Veldwezelt)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zex[machine] (Q091p Veldwezelt)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24225 |
pimpelmees |
zwartkopje:
vdBerg; omgesp.
zwatkeͅpkə (Q091p Veldwezelt)
|
pimpelmees (11,5 blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24364 |
pissebed |
baggelzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
baggelzwieüg (Q091p Veldwezelt)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|