e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smidsgereedschap getuig: gǝtīx (Veldwezelt) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
snede van het blad van de zeis het scherp: šɛ̄.rǝp (Veldwezelt), snid: snī.ǝt (Veldwezelt) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
sneeuwbal sneeuwbal: mèt sniebel goeie (Veldwezelt) met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)] III-3-2
sneeuwx sneeuw: snĭĕ (Veldwezelt) sneeuw [RND] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): ⁄nen express (Veldwezelt), sneltrein: ⁄ne sneltrein (Veldwezelt) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snottebel sergeanten: (2 strepen)  sergaante (Veldwezelt), snotsbel: sno(o)tsbe.l (Veldwezelt), snotspiering: sno(o)tspiering (Veldwezelt) Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)] III-1-2
snuit snuits: snoe.ts (Veldwezelt), snū.ts (Veldwezelt) Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
soldaat soldaat: səldo:ət (Veldwezelt) soldaat [RND] III-3-1
soldaten soldaten: de soldaote mootte salueere (Veldwezelt), suldo:ətə (Veldwezelt) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND] III-3-1
soorten van dierlijke mest schaapsmest: šǭps[mest] (Veldwezelt) De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd ge√Ønformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f] I-1