22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
vrijgezellenavond:
vrijgezelleaoved (Q091p Veldwezelt)
|
de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛ̄.xtǝr (Q091p Veldwezelt)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19292 |
treiteren |
plagen:
ploage (Q091p Veldwezelt),
tergen:
tèrgərə (Q091p Veldwezelt)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
eetlust:
ètləs (Q091p Veldwezelt)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
ogen:
ou̯gǝ (Q091p Veldwezelt),
stroppen:
strepǝ (Q091p Veldwezelt)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kǭt˲zejx (Q091p Veldwezelt)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
22407 |
triktrak |
pietjesbak:
pietjesbok (Q091p Veldwezelt)
|
het kansspel dat gespeeld wordt op een dubbel bord met puntige figuren, met schijven en dobbelstenen; triktrak [bakspel, bak, triktrakken, tiktakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22394 |
troeven |
aftroeven:
aoftrouve (Q091p Veldwezelt),
troeven:
trouve (Q091p Veldwezelt)
|
met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
tremkə (Q091p Veldwezelt)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
trompet:
trompèt (Q091p Veldwezelt)
|
het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)]
III-3-2
|