e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Veldwezelt

Overzicht

Gevonden: 1746
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgenkatje katje: ketchəs (Veldwezelt) katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)] III-4-3
wimper plimp: plēūmpen (Veldwezelt) lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] III-1-1
winkelhaak winkelhaak: weenkelhaok (Veldwezelt) Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)] III-1-3
winkelkorf kalebas: kalbas (Veldwezelt) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)eene (Veldwezelt) winnen [GTRP (1980-1995)] III-3-2
winterkoninkje winterkoninkje: weenterkjəningskə (Veldwezelt), winterkoninkske (gew.uitspr.) (Veldwezelt), vdBerg; omgesp.  wētərkjeͅneŋskə (Veldwezelt) winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
winterwortelen wortelen: wǫtǝlǝ (Veldwezelt) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wip (Veldwezelt) het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] III-3-2
wipneus snuitsje: Trefw. snuitsje cfr. ev. snoets bij lm. SNUIT !!  snietske (Veldwezelt), wipneus: wipnaos (Veldwezelt) Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)] III-1-1
wippen wippen: (w)eepe (Veldwezelt), wippe (Veldwezelt, ... ) het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)] III-3-2