24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketchəs (Q091p Veldwezelt)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
plimp:
plēūmpen (Q091p Veldwezelt)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weenkelhaok (Q091p Veldwezelt)
|
Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
21566 |
winkelkorf |
kalebas:
kalbas (Q091p Veldwezelt)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)eene (Q091p Veldwezelt)
|
winnen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
weenterkjəningskə (Q091p Veldwezelt),
winterkoninkske (gew.uitspr.) (Q091p Veldwezelt),
vdBerg; omgesp.
wētərkjeͅneŋskə (Q091p Veldwezelt)
|
winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wǫtǝlǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (Q091p Veldwezelt)
|
het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
snuitsje:
Trefw. snuitsje cfr. ev. snoets bij lm. SNUIT !!
snietske (Q091p Veldwezelt),
wipneus:
wipnaos (Q091p Veldwezelt)
|
Wipneus (stoepneus, topneus). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (Q091p Veldwezelt),
wippe (Q091p Veldwezelt, ...
Q091p Veldwezelt)
|
het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|