22473 |
dobbelen |
dobbelen:
dobbele (Q091p Veldwezelt)
|
het kansspel waarbij m et dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (Q091p Veldwezelt)
|
de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25373 |
doden |
slachten:
slaxtǝ (Q091p Veldwezelt)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
Karte 169.
goal (Q091p Veldwezelt)
|
Tor des Fussballspiels.
III-3-2
|
22350 |
doel bij verstoppertje spelen |
pot:
pot verbee (Q091p Veldwezelt)
|
het doel bij het verstoppertje spelen [buut] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Karte 170.
keeper (Q091p Veldwezelt)
|
Tormann.
III-3-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan/hoorn:
noejĕn (Q091p Veldwezelt),
haan/horen:
noejen (Q091p Veldwezelt)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
duuvelshaōr (Q091p Veldwezelt)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dŏĕt (Q091p Veldwezelt)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
25374 |
doodsteken |
kelen:
kęlǝ (Q091p Veldwezelt)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|