21648 |
tweede verkoping |
afhogen:
ps. omgespeld volgens Frings.
af ugə (P174p Velm)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33998 |
twijg |
wis:
we ̝s (P174p Velm)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21619 |
twintig frank |
stuk van twintig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə stək van twəntəx frāŋ (P174p Velm)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33327 |
u-vormige hoeve |
boerenhof:
būrǝnǫf (P174p Velm)
|
De bebouwing ligt in hoefijzervorm; de binnenplaats is aan drie zijden gesloten door woonhuis, stallen en schuren. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de U-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 5. [N 4A, 3]
I-6
|
33597 |
ui, ajuin |
djaan:
djaan (P174p Velm),
džān (P174p Velm)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] || een ajuin [ZND 43 (1943)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ø̄ǝr (P174p Velm),
ø̜̄ǝr (P174p Velm)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
kooltjes:
kəlkəs (P174p Velm)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
sjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
šāxərə (P174p Velm)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32709 |
uiteenploegen |
afklieven:
afklivǝ (P174p Velm)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
daar zijn van haar tijd:
daar zijn van haar tijd (P174p Velm),
uit zijn van (de/haar) tijd:
uit zijn van (de/haar) tijd (P174p Velm)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|