34536 |
ei zonder schaal |
lijstei:
lē̜stęi̯ (P174p Velm),
lęi̯stē (P174p Velm)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eirkoek (P174p Velm)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
24478 |
eik |
eik:
eik (P174p Velm),
eikenboom:
-
äikəbu:əm (P174p Velm)
|
eik [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eikel (P174p Velm),
-
äikəls (P174p Velm)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
32734 |
eindvoor in het midden |
holvoor:
hǫu̯l[voor] (P174p Velm)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
ekster:
ekster (P174p Velm)
|
ekster [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
äkstərūch (P174p Velm)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (P174p Velm)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
electrik (P174p Velm)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
tram elektriek:
tram electrik (P174p Velm)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|